Digitale oorlog of vrede?
In Nieuwe Revu stond onlangs een column van Bart Nijman met de titel ‘We wandelen richting het moeras van de Eerste Digitale Wereldoorlog’. Hoewel de situatie iets genuanceerder is dan zijn analyse over ‘de geur van politieke complotten’ en ‘meningenmoerassen’, heeft hij wel een punt. Het internet werd verwelkomd als de nieuwe democratie voor de gewone man. De burger kreeg via internet meer macht en invloed door toegang te hebben tot alle soorten informatie. Dankzij internet zou democratische transparantie dichterbij komen. Maar tegelijkertijd kwamen vragen of het hosanna van het internet werkelijk alleen maar positief was. In een oud opiniestuk in Trouw werd de vraag al gesteld: ‘Is totale openbaarheid van internet goed voor de democratie? Of zijn er grenzen en waar liggen die?’. Zoals ik ook aanhaalde in mijn blog ‘You ain’t seen nothing yet’ over Andrew Keen’s boek ‘How to fix the future’.
Monopolie
Sinds internet zich vanaf 2000 uitrolde, zijn enkele bedrijven omhooggestegen die op de juiste momenten de juiste producten en diensten op een goede wijze in de markt wisten te zetten. Dat gaat altijd zo, net als in het spel Monopolie. Er ontwikkelt zich een nieuwe markt, duizenden bedrijven gaan producten en diensten ontwikkelen. De succesvolle eten de minder succesvolle op en uiteindelijk eindigen we met een groep monopolisten. Die groot en kapitaalkrachtig genoeg zijn om hun positie lange tijd te kunnen verdedigen. De uitkomst na elke innovatiegolf op basis van nieuwe techniek. We zien dit in elke economische Kondratiev golf gebeuren.
Maar uiteindelijk gaat elk monopolie kraken en scheuren vertonen. Eerst is er nog economisch voordeel voor de consument. Immers hoe groter het bedrijf, hoe lager de kosten om door te rekenen aan de consument. Tót het moment dat de concurrentie afneemt: lagere kosten hoeven niet meer te worden doorgegeven. Ook zetten monopolies met hun macht de toelevering onder druk. Deze toeleveranciers worden afhankelijk van enkele grote bedrijven en kunnen nergens anders meer naar toe. Tenslotte vermindert ook de innovatie en productiviteitsontwikkeling omdat er geen serieuze concurrentie meer bestaat.
Kapitalisme
Een monopolie kan in sommige gevallen gewenst zijn. Het geeft stabiliteit aan afnemers en werknemers, wordt niet gestuurd door de waan van de dag, geen elkaar beconcurrerende standaarden en geen verspilling van geld aan marketing en concurrentie. Ideaal zou men bijna zeggen. Het klinkt ook wel bekend en we noemen ze staatsbedrijven. Een communistisch ideaal waar we grotendeels van zijn teruggekomen. Grappig is dat we vanuit het kapitalisme dezelfde uitkomst van monopolies zien ontstaan, die niet onderdoen voor de bedrijven die we in communistische landen zagen – en nog steeds zien – ontstaan. Zou een monopolie het eindpunt van eenzelfde cirkel zijn, die we of linksom (communisme) of rechtsom (kapitalisme) doorlopen?
In een eerdere blog ‘het einde van het kapitalisme’, schreef ik dat de inmiddels gerealiseerde volledige globalisatie, geen nieuwe economische golven meer zou kunnen opleveren. Immers er zijn weinig of geen niet-ontwikkelde markten meer en daarmee ook weinig lage lonen landen: altijd de basis voor verdere groei. Na 500 jaar lijkt het kapitalistische stelsel de afgelopen vijftig jaar zijn laatste cyclus te hebben doorlopen. Met een rente die zelfs negatief is geworden en op die manier nauwelijks meer waarde aan kapitaal geeft. Zouden monopolies een voorteken zijn voor het einde van het kapitalisme? Of moeten we net als vroeger die monopolies via de politiek dwingen zichzelf weer af te breken door op te splitsen?
Innovatie
Elke maatschappij heeft altijd baat bij innovatiegolven als nieuwe, eerdere uitvindingen worden gecommercialiseerd. Nieuwe producten, betere kwaliteit, snellere toepassingen bieden ons als maatschappij (weer) de mogelijkheid onze welvaart en welzijn te verbeteren en verhogen. Dit gebeurt al vijfhonderd jaar sinds we de wereld gingen verkennen, veroveren en bewonen. Elke keer een stap verder in de globalisering van onze aardbol. Van fysiek, via stoom naar elektrisch (mechanisatie), elektronisch (automatisering) en nu ook digitaal (virtualiteit). De combinatie van een analoge fysieke wereld en een digitale virtuele wereld is intussen mogelijk.
Hoe sneller we digitalisering van onze maatschappij kunnen realiseren, hoe eerder we alle geneugten van die virtuele mogelijkheden kunnen toepassen. Digitalisatie of ook wel digitaal transformeren, is iets heel anders dan het automatiseren dat begon met fabrieken en later kantoren. Specifieke processen werden met elektronische systemen (computers, servers, terminals) geautomatiseerd en geïnformatiseerd. Efficiency en doorlooptijdverbetering waren de belangrijkste drijvers. Met meer kapitaal een proces met minder arbeid inrichten.
Arbeidsarm en kapitaalintensief
Dit zorgde voor de komst van kapitaalintensieve fabrieken waar tegen minimale prijzen snel en flexibel een grote variëteit aan producten kon worden geproduceerd. Flexibele productie-automatisering noemden we dat toen. Met specifieke machines en automatiseringsoplossingen voor groepen producten. Hetzelfde gingen we in het kantoor doen. De client-server met specifieke toepassingen voor verschillende kantoorprocessen. Basis van beide ontwikkelingen was groei van technische investeringen en daarbij de reductie van arbeid.
Dit leidde weliswaar tot verbetering van de arbeidsproductiviteit voor hen die ‘overbleven’ in die fabrieken en kantoren. Maar niet voor de rest van de maatschappij. We kunnen op dit moment met veel – goedkoop – kapitaal en heel weinig – dure – arbeid in feite onze planeet voorzien van alle producten en goederen die we nodig hebben om te leven. Dat zien we in de cijfers over onze enorme fysieke welvaart en gezondheid die we wereldwijd de afgelopen vijftig jaar mogelijk hebben gemaakt. In Nederland was in 2008 het inkomen per hoofd van de bevolking verviervoudigd ten opzichte van 1948. En we hebben in West-Europa in diezelfde periode geen gewapend conflict meer gehad.
Oorlog en vrede
In een prima analyse in het Historisch Nieuwsblad uit 2015 wordt verteld hoe de vermaarde Amerikaanse econoom Galbraith wees op het verband tussen economische groei en vrede. Er zijn twee logische combinaties: rijkdom en vrede versus armoede en oorlog. ‘Arme mensen, die weinig of niets te verliezen hebben zijn makkelijk te mobiliseren voor nationale, etnische en religieuze conflicten. Wie het in materieel opzicht goed heeft, vindt zijn leven te zeer de moeite waard om het in de waagschaal te stellen”.
De succesfactoren van de naoorlogse groei waren ‘voldoende woningbouw ‘en ‘eliminatie van voedseltekorten’. Dat laatste is zelfs omgeslagen in een overmaat met in plaats van honger nu obesitas als vijand. Maar de woningbouw hebben we verzaakt. De woningnood groeit sneller dan verwacht. Nog afgelopen week trokken gemeenten aan de noodklok omdat mensen steeds langer moeten wachten op een sociale huurwoning of betaalbaar koophuis. De groeiende woningnood en bijbehorende armoede, laat de balans van vrede naar oorlog terug bewegen. Hoewel we het in vergelijking met de wereld nog relatief heel goed hebben, zet die onrust onze maatschappij wel op scherp. Bart Nijman noemde dit in zijn column de potentieel ‘Eerste Digitale Wereldoorlog’. We beginnen 2021 met een wereld die de afgelopen tien jaar een stuk onrustiger is geworden.
Photo by Brandi Ibrao on Unsplash