Zo simpel mogelijk  . . . 

Onlangs las ik een artikel over het ‘dunning-krugereffect’. Een psychologisch verschijnsel dat –  zoals Wikipedia het beschrijft – optreedt bij incompetente mensen. Zij ontberen door hun incompetentie het vermogen om in te zien dat hun keuzes en conclusies soms verkeerd zijn. Zij overschatten hun eigen kunnen en wanen zich zelfs bovengemiddeld competent. De Brit Bernard Russel schreef al in 1933: ‘In de wereld van vandaag lopen de domkoppen over van zelfverzekerdheid, terwijl de slimmeriken een en al twijfel zijn. Een van de pijnlijke dingen van onze tijd is dat zelfverzekerde mensen dom zijn, terwijl de mensen met verbeeldingskracht en inzicht juist zoveel twijfel en besluiteloosheid kennen . . .’ . 

Unskilled and Unaware of It

Darwin stelde dat onwetendheid vaker tot zelfvertrouwen leidt dan kennis. Of in de woorden van Pippi Langkous: ‘Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan.’ Daardoor vinden incompetente mensen zichzelf vaak net zo competent als of zelfs beter dan anderen. Terwijl omgekeerd competente mensen er juist van uit gaan dat anderen wel nét zo competent zullen zijn als zijzelf. Daarom kampen competente mensen vaak weer met het probleem dat zij anderen te hoog inschatten. 

Vroeger was het ‘boerenverstand’ voldoende om snel te begrijpen of in te schatten of iets goed of fout, logisch of onlogisch was. Kennis en informatie zat immers diep verstopt in schaarse deskundigen, encyclopedieën en bibliotheken. Tegenwoordig is via zoekmachines bijna alles wel te vinden en is elke mening of gedachte snel te onderbouwen met uitspraken van anderen. Je krijgt op die manier eigenlijk snel het gevoel dat je het wel begrijpt en er (dus?) goed in bent. Je kunt meepraten over elk onderwerp terwijl je eigenlijk nog steeds ‘onbewust onbekwaam’ bent. 

It depends . . .

We kennen het proces van educatie: je start altijd ‘onbewust onbekwaam’ want je ontdekt als je iets gaat leren, dat je nog maar weinig van dat onderwerp weet. Dat maakt je ‘bewust onbekwaam’ en je onderkent dat je nog veel zal moeten leren. Vervolgens wordt je bewust van al de kennis die je tot je neemt en hebt genomen en wordt ‘bewust bekwaam’. Echter, hoe meer je van een onderwerp weet en begrijpt, des te beter weet je ook wat je allemaal (nog) niet precies weet. Specialisten worden daarom vaak onzeker. Ze gaat twijfelen aan alles en nuanceren elk antwoord. Dit heet het imposter-syndroom: ondanks alle competentie erkent men de eigen deskundigheid niet. Ze blijven zich een underdog met faalangst voelen en wijzen zelfs complimenten over hun kennis af. 

Bovengenoemd artikel spiegelt dit verschijnsel op de gekke mix van Business en IT. De business heeft het beslissingsprimaat terwijl IT-ers het kennisprimaat hebben. Maar die twijfelen, kunnen de soms diep technische twijfels niet goed uitleggen, waardoor uiteindelijk de business knopen doorhakt. Een basis voor fouten en blunders. Ik ben nog opgegroeid in de tijd van mainframes en uitgebreide proces- en informatieanalyse. We spraken (nog) niet over ‘informatietechniek’ – die zat diep in het mainframe –  maar over ‘informatiemanagement’. En over informatie kan de business prima meepraten. Immers elk proces, elke activiteit, elke beslissing heeft een informatiecomponent. Welke informatie heb je nodig om te kunnen besluiten? Welke informatie heb je na dat besluit? Welke informatie heb je nodig om een proces uit te kunnen voeren? De vraag vervolgens hóe die informatie ‘technisch’ gemaakt, gecommuniceerd, verwerkt en bewaard moet worden, komt daarna vanzelf wel.  

Teveel applicaties, te weinig data

Volgens mij is een belangrijk deel van bovengenoemde problemen ontstaan toen we steeds meer – en vooral specifieke – applicaties het business proces binnenbrachten. Elk proces zijn eigen stukje software, met eigen datamodel, eigen werkwijze en eigen verantwoordelijke. De eens zo mooie centrale ‘data dictionairy’ en ‘data catalogus’ uit de robuuste mainframe periode viel ten prooi aan een mengeling van bedrijfsapplicaties met hun eigen – niet koppelbare – datamodellen en informatiedefinities. Met als gevolg dat in de business gekoppelde processen steeds lastiger digitaal met elkaar konden ‘praten’. Er ontstond versnipperde kennis van al die deel-applicaties, hun eigen eigenaardigheden en hardware-platformen. Complexiteit in het kwadraat, zowel bij de business als de informatieafdelingen. In mijn ogen indertijd de bron van de scheiding tussen Business en IT.

Toen we tien jaar geleden richting cloud migreerden, dacht ik dat we hiermee weer een stukje terug konden gaan naar het oude ‘proces- en informatiemodel’. Immers, de cloud is niets anders dan een mainframe op het internet, dat we terminals (browsers) benaderen. Lekker weer één centrale data-omgeving die we kunnen structureren, definiëren, catalogiseren en beschrijven. En vanuit die data je processen organiseren zoals we indertijd best succesvol delen. Zonder vendor lock-in omdat je als business eigenaar blijft van je eigen data-verzameling: je assets uit het verleden, het heden en vooral de toekomst.

Multi cloud en single data

Maar helaas, vele verschillende clouds ontstonden die net zo gefragmenteerd waren als destijds, toen individuele bedrijfsapplicaties de business versplinterden. Met net als toen veel gefragmenteerde data en informatie. Weer dezelfde onmogelijkheid als vroeger om processen digitaal goed te kunnen koppelen. Met als ‘extra’ probleem dat we nu niet eens meer weten in welke cloud welke data precies staat, met welke versie en in welke kopie? Alleen al uit privacy overwegingen is deze ontwikkeling ongewenst, laat staan uit efficiency-overwegingen. En digitaal transformeren, kun je op die manier helemaal vergeten . . . 

Elke organisatie is gekoppeld met vele buitenwerelden en geen énkele applicatie is in staat dat alles vloeiend aan elkaar te koppelen. Het enige dat nog ‘redelijk’ stabiel is, zijn de data-verzamelingen in je eigen organisatie. En de beschikbare data-verzamelingen daarbuiten bij partners, leveranciers, overheid en logistiek. Als we vanuit die stabiliteit van data – en daaruit te maken informatie – onze processen en toepassingen zouden definiëren, elimineren we de belangrijkste factor van complexiteit. Van applicatie-centrisch denken naar data-centrisch denken gaan. En de business (weer) opvoeden met de basiskennis van informatie-management, de logica van informatie en proces. 

Versimpelen

Deze blog heet ‘zo simpel mogelijk’. Iedere organisatie heeft daar mee te maken. Wat is logischer om eerst te versimpelen als men wil automatiseren, informatiseren of digitaliseren? Het Internet of Things maakt alles al complexer, dus optimale ‘eenvoud’ is écht een must om in onze informatiewereld te overleven. Besef dat het kúnnen overzien van een informatie-landschap al zo’n hoeveelheid kennis en kunde vraagt, dat zonder die vereenvoudiging de deskundigen helemaal overlopen van twijfel, onzekerheden en competentie-onzekerheden. En des te meer kans dan de onwetenden dan maar – bij gebrek aan juiste sturing – zelf maar de beslissingen gaan nemen . . . 

De kunst van versimpeling had Einstein al door. Zijn bekende uitspraak: ‘maak het zo simpel mogelijk, maar niet té simpel’, had als wijsheid dat ‘oversimplificatie’ maakt dat iedereen denkt er kennis over te hebben. En daar dan ook beslissingen over kan nemen, die als het puntje bij het paaltje komt, juist volkomen verkeerd waren. Want zowel business en IT zijn een supercomplexe wereld, met vele valstrikken, met soms onlogische logica maar soms ook simpel boerenverstand. Daarom is vertrekken vanuit de data een goed advies. Toen onze wereld ontstond, was er al direct data: de eerste eencelligen waren noodgedwongen data-verwerkers. Door juiste registratie, correcte verwerking en juiste respons konden zij overleven en evolueren. Een mooie illustratie voor het belang van goed georganiseerde en dus te gebruiken data.

Photo by Andrew George on Unsplash