De complexiteit van verduurzamen

De Britse econoom William Forster Lloyd schreef in 1833 dat ongereguleerde begrazing van de ‘Commons’, de gemeenschappelijke weiden, al snel tot uitputting zal leiden en staat bekend als ‘The tragedie of the Commons’. Volgens Aristoteles al kreeg ’alles wat gemeenschappelijk is, de minste zorg’. Hoe meer mensen en dieren op een klein gebied samenwonen, hoe meer afspraken en regels nodig zijn. Charles Darwin (1809 – 1882) verbond in zijn evolutietheorie de gezondheid van leefomgeving en milieu met de overlevingskansen van mens en dier. De strijd om het bestaan is de uiteindelijke drijfveer in de natuur bij het vinden van een dynamisch evenwicht binnen het ecosysteem.

De balans tussen goed en slecht

Ecoloog Garret Hardin ging in de jaren tachtig een stapje verder: ‘bij overbevolking veroorzaakt vrijheid in een onbeheerde ‘common’, de ondergang van iedereen’. Hier moest ik aan denken toen ik afgelopen week een artikel van FTM las over hoe de PFAS-vervuiling van de zee, nu onze drinkwatervoorziening in gevaar brengt. De zee, een echte ‘common’ voor iedereen, blaast het – eerder door ons in zee geloosde PFAS – via de wind in de vorm van ‘verneveld zeeschuim met hoge concentraties PFAS’ onze waterleidingduinen in. En bedreigt op een ernstige wijze onze drinkwater-voorziening. Onze eigen vervuiling keert zich op meer plekken steeds vaker tegen ons . . . 

In een eerdere blog ‘Wil de echte doemdenker opstaan’ schreef ik over het grote PFAS-probleem dat we hebben gecreëerd. Niet alleen ons drinkwater vervuilt, maar zelfs onze voortplanting staat onder druk door verminderde vruchtbaarheid. Een ‘onbeheerde common’ bedreigt ons voortbestaan. Windmolens in zee leveren ‘groene energie’ maar dat zij ook het ecosysteem daar aantasten, wordt te weinig onderkend. Om niet te spreken over de fijnstof die wieken bij slijtage ongecontroleerd verspreiden. Zonnepanelen geven ‘groene energie’ maar leveren op andere plaatsen enorme vervuiling en creëren onleefbare gebieden. Biocentrales leveren ‘groene energie’, maar we kappen daarvoor hele bossen en vervoeren die op enorm vervuilende manier over de zee, onze ‘Commons’.   

De paradox van verduurzamen

We zijn het met elkaar eens dat we als samenleving naar duurzaamheid moeten streven. Het Engelse woord ‘sustainable’ – instandhouding – vind ik persoonlijk een beter woord: hoe kunnen we onze huidige ecosystemen beter maken maar ze tevens langdurig instandhouden? Onze wereld is een steeds complexere mix van allerlei systemen. Hoe we wonen. Hoe we mobiel zijn. Hoe we verwarmen. Hoe we gezond blijven. Hoe we voedsel hebben. Hoe we een economie draaiende houden. Hoe we ontspannen. Maar ook hoe we minder verspillen.

Deze leef-functies hebben eigen systemen die steeds vaker van elkaar afhankelijk zijn. Soms overlappend, soms concurrerend en soms zelfs conflicterend zijn. Die zowel terug- als meekoppelingen hebben. Onze uitdaging is om ‘in samenhang’ onze leefomgeving in balans te brengen en – vooral – te houden. Gelukkig ondersteunt techniek en innovatie ons al eeuwen in het vinden van minder vervuilende mogelijkheden om als maatschappij te leven, voort te leven en te overleven. Maar we zoeken daarvoor wel steeds meer de grenzen op die onze natuur en bijbehorende natuurwetten ons geven om zo dicht mogelijk op elkaar, toch gezond en veilig te kunnen samenleven. 

Intentie versus uitvoering

De EU-Commissie stelt afspraken en regels op om ‘samen’ een betere en instant te houden leefomgeving te realiseren. Minder energie gebruiken en (waar mogelijk) vervangen door groene energie. Minder vervuiling van onze ‘Commons’. Veiliger en schoner gebruik van alle techniek die ons zowel  economisch als maatschappelijk gezien welvaart en welzijn brengt. Er is niet één transitie. Op veel gebieden willen – en moeten – we ons ecosysteem verbeteren om onze eigen leefomgeving niet ‘onleefbaar’ te maken. Niet alleen verschillende functies, maar ook álle stappen in de lange ketens van productie, gebruik en recycling. Als we hier iets ‘groener’ maken, moet het niet op een andere plaats ‘minder groen’ worden. Als we hier besparen, moet het niet op andere plaatsen net zo veel duurder worden. Als het hier gezonder wordt, moet het niet op een andere plaats ongezonder worden. 

De juiste balans vinden, is op dit moment de grote discussie. Er is niemand die tegen een beter milieu is, maar net zoals de ‘Commons’ moeten we daar gebalanceerde afspraken over maken; op alle gebieden en door de hele keten heen. Als iets op het ene gebied ‘goed genoeg’ is, zonder dat het ergens anders slechter wordt, is dat dus een balans. Ook hier is vaak ‘beter’ de vijand van het goede. Maar hoe krijg je inzicht in die balans? Hoe weten we dat dat we een – op dat moment – goed genoeg maximum hebben bereikt? Het antwoord is simpel: door te meten. Een oude wijsheid stelt al eeuwen: meten is weten, gissen is missen en gokken is dokken. En vanuit die metingen kunnen we proberen ‘iets’ van de complexiteit te begrijpen van al die samen- en tegenwerkende systemen om ons heen.

Weet wat je meet

Als jong ingenieur in opleiding is mij met de paplepel ingegeven: weet wat je meet. Vele middagen in practica-ruimten langdurige, op zich eenvoudige en saaie metingen doen en realiseren welke afwijkingen, toleranties en mismetingen mogelijk zijn in zowel de proefopstelling als de gebruikte meetinstrumenten. Hoe stapelende toleranties tot enorme fouten kunnen leiden. Dat was nog de tijd van de rekenliniaal, die op zich geen exacte antwoorden gaf maar, onderbouwd met eigen inzicht, wel nauwkeurig en helder kon aangeven wat gemeten was en – belangrijker – wat dat resultaat betekende. Met de komst van de rekenmachine, verdween al een deel van dat inzicht. Blind inkloppen van getallen maakte iets niet begrijpelijker. 

In onze huidige digitale tijdperk is de binding van wat we meten en hoe we het meten, nog een stapje verder van de alledaagse werkelijkheid af komen te staan. Zeker als we ook nog eens prachtige algoritmen en modellen gaan gebruiken, die een mogelijk (toekomst-)beeld van die werkelijkheid moeten geven. En we die toekomst ook nog eens tegen stapelende afspraken, regels en wetgeving gaan leggen. Weet wat je meet, betekent ook dat je moet weten welke data je gebruikt. Wie die gemaakt heeft? Met welk doel? Met welke instrumenten? Met welke nauwkeurigheid? Met welke vaardigheid? In onze huidige digitale samenleving is ‘weet wat je meet’ steeds vaker ook ‘weet en begrijp ook wat de data en daaruit afgeleide informatie is’. En daar ontbreekt het nogal eens aan, om het eufemistisch te zeggen. 

Data, informatie en verduurzaming

Integratie van klimaat-, energie-, woon- en bouwbeleid maakt de uitvoering en controle steeds lastiger. Het huidige en in wording zijnde instrumentarium is ingewikkeld, bijna altijd stapelend, deels concurrerend en/of soms zelfs conflicterend met elkaar. Werken aan duurzaamheid kan niet meer zonder digitalisering en het gebruik en delen van dezelfde brondata die zowel voor publieke als private gebruiksdoelen kunnen zijn gemaakt. Het vraagt datacentrisch en datagedreven werken als basis om de moderne beleidsinstrumenten te (kunnen) gebruiken en beleid te ondersteunen, te implementeren en te controleren. Het delen van brondata voor de gebruiksdoelen als publiek-, privaat- en privé-informatie is ook voor gebouw- en woningeigenaren, huurders en asset-managers vanuit EPDB IV essentieel. 

Duurzaamheid is een optelsom van vele factoren, positief en negatief die uiteindelijk onder aan de streep voor ons allemaal een positief resultaat moet geven. Ook op andere plaatsen in de wereld. Ook op onze global ‘Commons’ waar we als collectief zuinig op moeten zijn. Dit kan alleen maar door het verkrijgen van eerlijke, open data. Dat betekent eerlijk meten, via heldere processen verzamelen en aan iedereen open ter beschikking te stellen. Data is macht en mag voor dit soort zaken nooit achter gesloten deuren komen . . . 

Photo by Marcell Viragh on Unsplash

Privacy Preference Center