Chips tekort . . .
Autofabrikanten hebben leveringsproblemen omdat er te weinig chips zijn. Ook smartphones, computers, wasmachines en andere digitale techniek heeft er mee te maken. De globale chipindustrie is niet in staat aan onze enorme vraag te voldoen. De meeste van die productie staat tegenwoordig in China, Taiwan en Zuid-Korea. En dat maakt de digitale wereld steeds afhankelijker van die fysiek geconcentreerde maak-industrie.
In augustus dit jaar werd in de VS aangedrongen om Samsung bestuurder Lee Jae-yong, die van omkoping wordt verdacht, vervroegd vrij te laten. Om daarmee de chipsindustrie in zuid oost Azië milder te stemmen om meer chips te (blijven) leveren aan de VS. Een vreemde zaak dat de bouwstenen van onze digitale wereld, ontwikkeld in Silicon Valley en gemaakt met veelal Nederlandse chips-machines voor het grootste deel worden geproduceerd in zuid oost Azië. Al een decennium de bijna enige chips-werkplaats van de wereld.
Schaarste is macht
We weten dat landen die schaarste aan grondstoffen of brandstoffen kunnen creëren, veel macht bezitten. De oliecrisis in de jaren zeventig drukte ons al met onze neus op de feiten. Nu zien we het met de levering van aardgas door Rusland. Maar ook grondstoffen voor wind- en zonne-energie en accu’s komen uit een beperkt aantal landen. Die daardoor ‘macht’ krijgen op de productieketen en dus de levering en prijs van die producten. We hebben het zelfs gezien met de simpele mondkapjes, die we in Europa niet meer zelf konden maken.
Digitalisering en sustainability is mooi, maar als we ons zwaar afhankelijk maken van enkele landen in de wereld, is dat gevaarlijk en onwenselijk. Iets minder chips beschikbaar en hele industrietakken worden geplaagd met vertragingen. Het is niet de eerste keer dat er schaarste is, maar vaak was het het gevolg van (natuur-)rampen. Tsunami’s of aardbevingen die productiegebieden treffen. De pandemie heeft ons geleerd dat Europa enorm afhankelijk is geworden van die enorme werkplaats van de wereld. Een kwetsbare leveringsketen waar zo maar iets mis kan gaan. Zoals een vastgelopen schip in het Suez-kanaal.
Strijd om hegemonie
De afgelopen twintig jaar verdween de maakindustrie uit de Westerse wereld. China, Taiwan en Zuid-Korea namen die rol over en zijn intussen dominant geworden. Te dominant? Onze digitale bouwstenen zijn cruciaal voor de digitale transformatie die we overal willen en moeten inzetten. De lock-down liet ons zien dat we alleen door de brede beschikbaarheid en inzet van digitale netwerken onze economie konden laten draaien. Economisch zijn we afhankelijk geworden van digitale techniek die we echter zelf niet meer kunnen maken.
Er is zelfs een ruilhandel ontstaan tussen vaccins en chips. Regio’s die onvoldoende vaccins konden krijgen, benaderden landen met de grootste chips-honger om vaccins te doneren. Chipsfabrikanten die onderhandelen met de biotech industrie om chips te ruilen tegen vaccins. Daarnaast hebben we onze logistieke ketens over-geoptimaliseerd. Het mooie ‘just-in-time principe is zó ver doorgeschoten dat elke kink in de kabel gelijk de output doet stoppen. Denk aan het Suez-kanaal. Een enkel ongeluk legde de keten China – Europa voor vele weken total stil. Containerprijzen rezen het dak uit. Super efficiënt maar ook super kwetsbaar.
Té optimaal is niet goed
In het verleden heb ik bij diverse MRP en ERP implementaties geleerd dat té ver optimaliseren in logistieke ketens de kans op verstoring logaritmisch laat stijgen. Een fabriek van 96% naar 97% leveringscapaciteit inregelen, betekent dat een verstoring tientallen procenten meer leveringsproblemen zal opleveren. Een paar procent speling accepteren in die optimalisatie betekent ook zorgen voor enige vorm van (tussen-)opslag. Opslag betekent kosten en ruimte. Maar ook dat de hele keten niet direct plat ligt bij een minimale storing. Opslag is eigenlijk een vorm van verzekeren. Hoeveel verzekeringspremie heb je over om ketenverstoring te verminderen?
In onze puur financieel gedreven efficiency is die nuchtere productie-kennis te vaak overboord gezet en zijn de laatste procentjes uit de keten geperst. Just-in-time werd het evangelie van de globalisering. Een té strikt geloof, zonder enige nuancering en nuchtere ingenieurslogica, eindigt meestal in een mislukking. Of dat nu over genoemde ketenintegratie, het klimaatbeleid of onze energietransities gaat, de fysieke wereld is vaak veel weerbarstiger dan het geloof in utopische mogelijkheden. Hoe houd je de toeleveringsketen soepel, investeer je beperkt in strategische en tactische voorraden en kun je nog reageren op schommelingen in de vraag. De uitkomst in de fysieke wereld is er altijd één met voldoende ‘speling’.
Wat moet je zelf kunnen maken?
Elke fabrieksautomatisering in jaren tachtig en negentig startte met de vraag: wat willen of moeten we uit strategisch of concurrentie-oogpunt zelf blijven maken? En welke producten of onderdelen kunnen we bij meer dan één leverancier bestellen? Tussen die strategische producten die als no-brainer in eigen productie bleven en de standaarddelen die als no-brainer werden ingekocht, bleef altijd een lastige groep producten of onderdelen over. Die producten wilde je eigenlijk niet meer zelf produceren, dus zocht je betrouwbare partners in de buurt die deze semi-strategische producten konden bouwen en leveren. Dichtbij genoeg om er zicht op te houden. Gewoon ouderwetse industriepolitiek.
Op die wijze had je een goede balans tussen wat je beslist in eigen hand hield, wat je dichtbij kon laten maken en wat je als generiek product breed in de markt kon aanschaffen. Met strategische en tactische magazijnen om aan je leveringsverplichtingen te kunnen blijven voldoen. De orkestratie en optimalisatie van de aanvoerketen, zonder te worden verleid te ver te optimaliseren, te veel efficiency te willen creëren of te weinig voorraad te accepteren. Als een auto steeds meer chips nodig heeft, is het slim om te onderzoeken of je deze als autofabrikant dan wellicht zelf moet gaan maken. Als je als autofabrikant accu’s nodig hebt, is het wellicht handig om te onderzoeken of je die zelf moet (kunnen) maken.
Wat moet je strategisch en tactisch zelf kunnen?
Ook als continent is het niet fijn als je je eigen auto’s niet meer kunt maken. Als continent is het ook niet fijn als je je eigen computers of cloud niet meer kunt maken. Als continent is het ook niet handig als je je eigen telecom-apparatuur niet meer kunt maken. Het was zelfs heel onhandig toen bleek dat we als continent niet eens meer zo iets simpels als mondkapjes konden maken. In onze puur financieel gedreven efficiency is die nuchtere productie-kennis te vaak overboord gezet en zijn de laatste procentjes uit de keten geperst. Just-in-time werd het evangelie van de globalisering. Een té strikt geloof, zonder enige nuancering en nuchtere ingenieurslogica, eindigt meestal in een mislukking. In 1990 was Europa nog goed voor 44% van de totale wereldproductie van halfgeleiders. Nu – aan het begin van onze digitale transformatie – is dat nog maar een schamele 10%. Tijd voor bezinning.
We staan op een punt dat we van grote centrale cloud toepassingen, waarbij in de VS en China de grootste Big Tech bedrijven zijn ontstaan, naar veel meer decentralere en gedistribueerde netwerken overgaan, gebaseerd op blockchain, digitale identiteiten en decentrale servers en opslag. Kleine nodes in een gedecentraliseerd grid onderling verbonden. Decentralisatie van het door grote buitenlandse bedrijven gedomineerde internet. De metaverse als het nieuwe internet dat vrijheid combineert met veiligheid. Dat ook beter aansluit bij de Europese burgerrechten dan de marktdominantie in de VS of de partijdominantie in China.
De metaverse als de democratische, burgergerichte en veilige synthese tussen de these van de vrije kapitalistische markt en de antithese van de controlerende natie staat. Wat zou het mooi zijn als Europa in deze ontwikkeling weer eigen oplossingen zou kunnen ontwerpen, produceren en toepassen . . .
Photo by Jonas Svidras on Unsplash