Over transformaties en zo

Jean-Baptiste Joseph Fourier was een Franse wis- en natuurkundige die zich begin negentiende eeuw bezighield met onder andere het analyseren van warmtestromen. In 1822 publiceerde hij de studie ‘Theoretische analyse over warmte’ waarin hij op basis van de Afkoelingswet van Newton concludeerde dat een warmtestroom afhankelijk is van het verschil in temperaturen. Net zoals bij elektriciteit de stroom afhankelijk is van de spanning en (elektrische) weerstand, is dat bij warmte vergelijkbaar. De warmtestroom is afhankelijk van temperatuurverschillen en warmteweerstand. Omdat warmtestromen dynamisch zijn, werden de door hem opgestelde differentiaalvergelijkingen al snel complex en bijna onoplosbaar. Daarom zocht hij naar mogelijkheden om deze vergelijkingen uit de fysieke wereld wiskundig anders te beschrijven en op te lossen. En daar is hij beroemd door geworden.

Fourier analyse
Hij ontdekte dat elke functie kon worden beschreven door een serie sinusgolven. Zijn waarneming dat discontinue functies de som van oneindige reeksen konden zijn, was een doorbraak. Hiermee werden complexe fysische vergelijkingen die met de normale wiskunde onoplosbaar waren, opeens oplosbaar. Het geheim was dat hij de wiskundige vergelijking afbeeldde op een andere imaginaire functie: een continu spectrum van frequenties. Hij loste dus in een frequentiedomein een probleem op dat hij daarna weer terugtransformeerde naar de lineaire wereld. Dit is bekend geworden als de Fourier transformatie waarmee lineaire differentiaalvergelijkingen kunnen worden vereenvoudigd tot algebraïsche vergelijkingen.

Fysiek en digitaal
Fourier transformaties worden toegepast als men een proces in de fysieke wereld niet afdoende kan beschrijven en berekenen. En hiermee leg ik een link naar de digitale wereld, want in onze fysieke wereld kunnen we sommige zaken ook niet of lastig oplossen. Maar eenmaal getransformeerd naar de digitale wereld wordt dat veel makkelijker. Een voorbeeld is 6000 brieven op hetzelfde moment verzenden: fysiek is dat bijna niet te doen, maar in de digitale wereld is het een simpele aangelegenheid. Een ander voorbeeld: de voorraad in verschillende fysiek verspreidde magazijnen op elk moment in de tijd bijhouden. Ook hier helpt een digitale transformatie met de oplossing. Het maakte ook ontwikkelingen zoals Über en Airbnb mogelijk.

We spreken vaak over de digitale transformatie als we bedoelen dat we sommige processen beter digitaal kunnen afhandelen dan fysiek. Maar digitaal transformeren betekent niet dat alles digitaal wordt. Het digitaliseren van een pizza bestel- en afleverproces betekent niet dat er fysiek geen pizza’s meer worden gemaakt, dat er geen fysiek vervoer meer nodig is of dat we geen fysieke pizza meer consumeren. Digitaal transformeren betekent dat we de fysieke en digitale wereld zo met elkaar verbinden, dat het gehele proces slimmer, sneller, goedkoper en beter wordt. Daar ligt ook de uitdaging: wat blijft fysiek en wat kan of moet digitaal?

Integratie van fysiek en digitaal
We spreken dus over een integratie van fysieke en digitale processen. Het begrip augmented reality – een aangevulde realiteit door virtuele processen en beelden – past daar ook bij. We proberen processen zo te bouwen dat we optimaal gebruik kunnen maken van alle voordelen die digitalisering biedt. De transformatie naar die nieuwe processen is lastig, omdat we vaak ook de fysieke realiteit anders moeten invullen. Het simpelweg ‘informatiseren en automatiseren’ van oude bestaande fysieke processen is niet alleen inefficiënt, maar ook nog eens niet effectief. Want die oude processen waren nooit bedoeld om deels in een digitale wereld te worden bestuurd of opgelost. Digitaliseren betekent dus ‘ook’ de oude fysieke processen transformeren naar een optimale mix van fysiek en digitaal. En dat kan inhoudelijk een heel ander proces worden.

We hebben dit soort transformaties natuurlijk eerder meegemaakt. Toen we in de jaren tachtig en negentig de beschikking kregen over centrale bedrijfsapplicaties als ERP en CAD konden – en soms moesten – we de onderhavige ontwerp- en productieprocessen ook herdefiniëren. BPR noemden we dat toen: Business Process Redesign. Vaak waren de kosten van zo’n herinrichting van het proces vele malen duurder dan alle hardware en software die we gingen toepassen. Maar het waren toen ook al lastige, langdurige en kostbare transformaties die bedrijven moesten doormaken.

Digitale transformatie
Het verschil met dertig jaar geleden is dat indertijd de digitalisering binnen de grenzen van de organisatie en het bedrijf bleef. Het waren oplossingen om interne bedrijfsprocessen te informatiseren en te automatiseren. De huidige digitale transformatie is een stuk complexer, omdat op dit moment de hele maatschappij, de markt, de consument en de overheid gebruik gaan maken van digitale technieken en gereedschappen. Dit betekent dat digitalisering niet eindigt bij de grenzen van de organisatie, integendeel. Je moet je eigen processen zodanig opnieuw inrichten dat deze bij de buitenwereld passen, zodat je daar ook gebruik van kunt maken.

Dat is de complexiteit van de huidige transformatie. Want als de buitenwereld verandert, hoe zorg je dan dat je organisatie mee kan blijven veranderen? Dat was bij de vorige transformaties minder een probleem. Een eenmaal ingericht ERP-systeem kon jaren hetzelfde blijven als er geen gekke product -of marktveranderingen waren. Zolang de software zijn jaarlijkse updates kreeg, kon het vernieuwde proces jarenlang stabiel blijven. Dan was de afschrijving van de investering keurig te rechtvaardigen. Maar nu een proces continu aangepast moet worden aan de wereld om ons heen, is een veel grotere flexibiliteit en lichtvoetigheid nodig.

Platformen
Daarom zijn de nieuwe cloudplatformen zo snel zo populair geworden. Hiermee krijgt men een gestandaardiseerde informatie infrastructuur die men zelf kan aanschaffen of als dienst bij derden kan afnemen. En hierbij maakt men gelijk een omslag van een investerings- naar een kostenmodel voor informatiediensten. Daarom zien we dat multicloud de toekomst heeft, omdat iedereen deze uniforme platformen gaat gebruiken. Niet alleen voor centrale functies en big data omgevingen, maar ook aan de edge, waar snelle data en grote hoeveelheden kleinschalige functies nodig zijn. Het cloudplatform zelf – centraal, lokaal of aan de rand – is niet meer echt de uitdaging, die techniek en oplossingen zijn intussen ruim voorhanden.

Nu wordt de koppeling, integratie en stroomlijning van al die verschillende informatiestromen en data-omgevingen het onderscheidend vermogen van een organisatie. Kunnen we een (redelijk) stabiele architectuur voor al onze informatiediensten ontwerpen, waarbinnen we voldoende flexibiliteit hebben om te veranderen? Waar we adaptief kunnen blijven met ontwikkelingen in de markt, wetgeving en bij de concurrentie en consument? Een eigen informatie architectuur moet passend en toepasbaar zijn voor de bestaande en toekomstige interne maar ook zeker externe cloudplatformen. Dat vraagt nieuwe deskundigheid en strategisch inzicht in die externe ontwikkeling. Net als Fourier moeten we voor onze eigen fysieke organisatie op de juiste manier de fysieke en digitale virtuele wereld als Yin en Yang laten samenwerken. En dus het ‘fysieke ding’ en zijn ‘digitale twin’ op en bij elkaar laten passen.